• ro·ter

roter

  1. enkelvoud overtreffende trap van rot

roter

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief mannelijk enkelvoud van rot

roter

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief vrouwelijk enkelvoud van rot

roter

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief vrouwelijk enkelvoud van rot

roter

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief mannelijk meervoud van rot

roter

  1. onbepaald nominatief mannelijk enkelvoud van rot


roter

  1. ergatief (spreektaal) boeren [2]