roter
- ro·ter
roter
- enkelvoud overtreffende trap van rot
roter
- onbepaald (zonder lidwoord) nominatief mannelijk enkelvoud van rot
roter
roter
roter
roter
- onbepaald nominatief mannelijk enkelvoud van rot
- Ontwikkeld uit Volkslatijn ruptare “oprispen”, uit klassiek Latijn ructare, deelwoord ructum (met -p- uit ruptum, deelw. van rumpere “uitbreken, openbarsten” ). [1]
roter