Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rond·zwem·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

rondzwemmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondzwemmen
zwom rond
rondgezwommen
klasse 3 volledig
  1. doelloos heen en weer zwemmen in een bepaald gebied
     Totdat Jitze twee vinnen in het water spotte. ,,Ik dacht, dit kan niet waar zijn. Een haai? Het gekke was, ik kon redelijk in de buurt komen. Hij bleef rondzwemmen in het ondiepe water."[2]
     Afgelopen week kwamen leden van Vislust en Sportvisserij Oost-Nederland in actie bij de beek Markgraven. Delen van de beek staan al enige tijd droog. Onder een brug bij de Ootmarsumsestraat zagen voorbijgangers de overlevenden van de droogte moeizaam rondzwemmen in een niet drooggevallen stuk van de beek. Een groot aantal vissen zwom daar rond en kon geen kant meer op.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Naz Taha
    “Gevlekte haai van bijna anderhalve meter gespot: 'Ik dacht, dit kan niet waar zijn!'” (03-08-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Jeroen de Kleine
    “In actie: Vissers redden meer dan duizend vissen uit droge Almelose beek” (10-08-2018), Tubantia