Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roer·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roerloosheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de roerloosheidv

  1. het roerloos zijn
    • De roerloosheid van het gewonde dier zorgde ervoor dat hij niet werd gevonden door de aaseter. 

Gangbaarheid