• rit·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ritsen
ritste
geritst
zwak -t volledig

ritsen

  1. inergatief (verkeer) om beurten invoegen zoals de tanden van een rits
    • Wanneer twee banen tot een enkele baan versmald worden, moet er geritst worden. 
     Ritsen is het beurtelings invoegen van voertuigen op een vrije rijstrook bij een vermindering van het aantal rijstroken.[1]
  2. overgankelijk openen of sluiten van een rits
     Er schoot adrenaline door mijn hele lijf en paniekerig probeerde ik zo snel mogelijk mijn muskietennet omhoog te ritsen.[2]
  3. overgankelijk met een hard en puntig voorwerp in een zachter oppervlak krassen (van runnen of symbolen)
     Het ritsen van runen op voorwerpen is ook een bekend oud gebruik.[3]

de ritsenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord rits
     De ritsen maken het mogelijk het kledingstuk van onder tot boven aan te passen, waardoor het zowel een lange, elegante avondjurk kan zijn als een gewaagde outfit voor minder formele gelegenheden.[4]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1.   Weblink bron “Ritsen vanaf 1 maart verplicht in België” (14 februari 2014) op nu.nl  
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron
    Alice Woutersen-Van Weerden
    “Tussen Wodan en Widar: de IJslandse Edda en het verhaal van de mensheid”, 2e druk (2008, 1e druk 1997), Uitgeverij Christofoor, Zeist, ISBN 9789060384145, p. 78
  4.   Weblink bron
    Pauline van Lintel
    “120-ritsenjurk zo sexy als draagster wenst” (9 juli 2009) op nu.nl  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be