[2] rijpartij
  • rij·par·tij
enkelvoud meervoud
naamwoord rijpartij rijpartijen
verkleinwoord rijpartijtje rijpartijtjes

de rijpartijv

  1. groep mensen die uit rijden gaat
  2. feestelijke rijtoer
60 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[2]