Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijdt paard·je
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
paardjerijden

rijdt (…) paardje

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paardjerijden
    • Jij rijdt paardje. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paardjerijden
    • Hij rijdt paardje. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van paardjerijden
    • Rijdt paardje! 

Gangbaarheid