representativiteit

  • re·pre·sen·ta·ti·vi·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord representativiteit representativiteiten
verkleinwoord

de representativiteitv

  1. het er goed en netjes uitzien van iets; uiterlijk vertoon
     Zelfs van moeder Quispel, die gewoon het huishouden verzorgde, werd 'representativiteit' tot in het absurde verlangd.[2]
  2. de mate waarin iets of iemand geschikt is om te dienen als vertegenwoordiging
     Ook het ministerie van Sociale Zaken gaat niet in op het verzoek van de grote bonden. "Het ministerie kijkt alleen of er inderdaad een cao wordt aangemeld, niet naar de inhoud van de cao of naar de representativiteit van partijen", laat een woordvoerder weten.[3]
     Hoewel veel jongerenorganisaties het idee van jongerenparticipatie toejuichen, hebben zij grote vraagtekens bij de gekozen vorm. "De leden van dit parlement worden niet verkozen maar aangenomen op basis van een motivatiebrief. Erg ondemocratisch", aldus voorzitter Benjamin van Sterkenburg van Pink!, de jongerenorganisatie van de Partij voor de Dieren. Ook bestuurder Wilbert Frieling van de JOVD (VVD-jongeren) is sceptisch: "Wij hebben grote vragen over de representativiteit".[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Vakbonden kwaad op piepkleine bond die lot 200.000 uitzendkrachten bepaalt” (01-06-2021), NOS
  4.   Weblink bron “Politieke jongeren kraken plan jongerenparlement: 'schijnparticipatie'” (17-11-2019), NOS