Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·non·ce
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord renonce renonces
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de renoncev / m

  1. (bridge) geen kaart van een bepaalde kleur kunnen bijspelen omdat men ze niet heeft
     Sjoert Brink vertelde dat hij na schoppen 6 nauwelijks bedenktijd nodig had: 'Het was onmogelijk dat Bas zonder harten A en klaver A, daar keek ik zelf tegenaan, met een singleton schoppen toch als voorstel voor groot slem het controlebod van klaver 6 deed. De renonce schoppen was evident. Daarbij kreeg ik de indruk dat west ons nooit iets zou laten spelen.[3]
  2. tegenzin
Verwante begrippen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen