• re·gent af
vervoeging van
afregenen

regent (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afregenen
    • Jij regent af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afregenen
    • Hij regent af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afregenen
    • Regent af!