Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·a·lia
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘concrete zaken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1763 [1]

Zelfstandig naamwoord

de realiamv

  1. (onderwijs)/(wetenschap) concreet object van waarneming
  2. (taalwetenschap) benaming voor de aan een bepaald land of cultuurgebied gebonden concrete en unieke verschijnselen dan wel categoriale begrippen en/of hiervoor gangbare terminologie.
    • "Realia zijn vaak historisch bepaald. Zelfs landen binnen eenzelfde taalgebied kennen uiteenlopende realia. Nederland kent d’66, het vmbo, de Hoge Raad en het nob, maar Vlaanderen niet." (Grit, 1997, Filter, tijdschrift over vertalen. Nadruk toegevoegd) 

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen