• re·ac·ti·ve·ren

reactiveren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
reactiveren
reactiveerde
gereactiveerd
zwak -d volledig
  1. opnieuw in werking stellen nadat het eerst uitgeschakeld of gedeactiveerd was
    • SGP’er Bas Belder weigert publiekelijk verantwoording af te leggen. „Ook aan mijn partijbestuur”, zei hij vorige week tegen het Nederlands Dagblad. Het partijbestuur had met hem in 2004 afgesproken dat hij het accountantsrapport jaarlijks zou opsturen, maar dat is alleen in de eerste jaren gebeurd. Het bestuur zei tien dagen geleden „op enige termijn” met Belder om tafel te gaan zitten om de afspraak te „reactiveren”.[2] 
    • Daisy verwijderde kort na de hatelijke uitspraken haar account om het even later tijdelijk te reactiveren. [3] 
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]