rast
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rast
Bijvoeglijk naamwoord
rast
- onverbogen vorm van de overtreffende trap van ras
Zweeds
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
rast g
- pauze
- «Barnen har rast halv elva varje dag.»
- De kinderen hebben elke dag om half elf pauze.
- «Barnen har rast halv elva varje dag.»
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | rast | rasten | raster | rasterna |
genitief | rasts | rastens | rasters | rasterna |