• rap·te
  • afgeleid van rap met het achtervoegsel -te[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rapte -
verkleinwoord - -

de raptev

  1. snelheid
vervoeging van
rappen

rapte

  1. enkelvoud verleden tijd van rappen
    • Ik rapte. 
    • Jij rapte. 
    • Hij, zij, het rapte. 
80 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]


vervoeging van
raptar

rapte

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van raptar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van raptar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van raptar