rangeerde uit
- ran·geer·de uit
vervoeging van |
---|
uitrangeren |
rangeerde uit
- enkelvoud verleden tijd van uitrangeren
- Ik rangeerde uit.
- Jij rangeerde uit.
- Hij, zij, het rangeerde uit.
- Ik rangeerde uit.
- Het woord rangeerde uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.