• ragt af
vervoeging van
afraggen

ragt (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afraggen
    • Jij ragt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afraggen
    • Hij ragt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afraggen
    • Ragt af!