Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·dio·luis·te·raar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord radioluisteraar radioluisteraars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de radioluisteraarm

  1. persoon die naar een radioprogramma luistert
     De finale begint om 21.00 uur en is vanzelfsprekend live te zien op NPO 1 en NOS.nl. Vanaf 20.20 uur kijkt presentator Henry Schut met enkele gasten vast vooruit. De radioluisteraar kan terecht bij Radio 1 Sportzomer op NPO Radio 1, terwijl er op NOS.nl een liveblog wordt bijgehouden.[1]
     "Het was kletsnat", zegt Roy Curvers tijdens zijn eerste belletje met Langs de Lijn. De komende drie weken praat hij de radioluisteraar iedere avond tegen 23.00 uur bij vanuit de Tour de France.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    NOS Sport
    “De sport van zondag bij de NOS” (Zondag 10 juli 2016, 08:09), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Wielrennen
    “Bellen met Roy: ploegleider was bang dat ik zou gaan lopen” (Zaterdag 1 juli 2017, 23:10), NOS