Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • raas aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aanrazen

raas (...) aan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrazen
    • Ik raas aan. 
  2. gebiedende wijs van aanrazen
    • Raas aan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrazen
    • Raas je aan? 

Gangbaarheid