quota
- quo·ta
- Oorspronkelijk, elliptisch voor middeleeuws Latijn quota pars v ‘evenredig deel’, vergelijk Frans quote-part v ‘aandeel, portie’.
- In de betekenis van ‘aandeel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1542 [1]
- In het Nederlands opgevat als een mv van quotum, sinds de 19e eeuw, analoog aan museum enk / musea mv, aquarium enk / aquaria mv, enz.
de quota mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord quotum
- Het woord quota staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "quota" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "quota" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- De nominatief en accusatief o mv van quotus.
- De nominatief v enk van quotus.