• quo·rum
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘aantal leden dat voor stemming aanwezig moet zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • ontleend aan Latijn quorum [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord quorum quorums
verkleinwoord

het quorumo [3]

  1. het minimumaantal personen of leden dat aanwezig moet zijn om stemprocedure als geldig te kunnen beschouwen
    • Tijdens de spoedvergadering was het quorum niet aanwezig zodat er geen beslissingen genomen konen worden. 
    • Binnen heeft de nationaal-conservatieve regeringspartij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) net een begroting door de senaat geloodst die volgens de oppositie illegaal tot stand kwam. Volksvertegenwoordigers van de voornaamste oppositiepartijen, het liberale Nowoczesna (Modern) en het centrum-rechtse Burgerplatform, bezetten sinds december de plenaire zaal van de Sejm, het Poolse lagerhuis. Dat deden ze eerst uit verzet tegen een oud voorstel om de toegang tot het parlement te beperken voor journalisten. Om toch over de begroting te kunnen stemmen, trokken PiS-parlementariërs zich terug in een zaaltje. Daar keurden ze de begroting goed. Dat verliep op chaotische wijze en volgens de oppositie zonder geldig quorum. Zij beloofden door te gaan met bezetten. [4] 
56 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[5]