quitte
- quit·te
stellend | |
---|---|
onverbogen | quitte |
verbogen | (alleen predicaat) |
quitte
- in een toestand waarin alle schulden vereffend zijn; noch winst noch verlies makend
- Nu was hij weer quitte met zijn rivaal.
- Het bedrijf had ondanks de slechte economie quitte weten te spelen.
- quitte staan met iemand
wederzijds schuldvrij zijn met iemand
- quitte spelen of draaien
noch winst noch verlies maken
- quitte of dubbel
een hernieuwde weddenschap aangaan waarbij men ofwel zijn verlies ongedaan gemaakt ziet of juist verdubbeld
- Het woord quitte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "quitte" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "quitte" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
quitter |
quitte