• pu·nai·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘pinnetje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1883 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord punaise punaises
verkleinwoord punaisetje punaisetjes

de punaisev

  1. of duimspijker is een korte spijker of speld met een zeer brede kop, waardoor hij met de hand in een zachte ondergrond (bijvoorbeeld hout) te drukken is
    • Punaises zijn berucht voor de lekke fietsbanden die ze kunnen veroorzaken 
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]


punaise v

  1. (biologie) bedluis
  2. punaise, duimspijker

punaise

  1. (spreektaal) (bastaardvloek) verdorie! krijg nou wat! [1]