• pu·be·ren
  • afgeleid van puber [1]

puberen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
puberen
puberde
gepuberd
zwak -d volledig
  1. het opstandige gedrag van jongeren tegenover de gevestigde orde en andere verschijnselen die ontstaan door de hormonen
    • 'Jongens krijgen van jongs af aan op hun donder. Maar door ze te remmen in hun beweging, krijgen ze een negatief zelfbeeld. Jongens trekken zich terug of worden boos. Ze willen ontsnappen aan de controle en als ze eenmaal gaan puberen barsten sommige jongens los. Dan gaan ze vechten, spijbelen of blowen.' [2] 
    • Mijn zoon van 12 was eind vorig schooljaar druk met de musical van groep 8 én met puberen. Dat puberen zorgde ervoor dat er niet zoveel meer gedeeld werd met me op het gebied van veranderingen en meisjes. En wat er met de musical zou gebeuren moest ook een verrassing blijven.[3] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. puberen op website: Etymologiebank.nl
  2. Volkskrant Joris Zwetsloot 25 juli 2017
  3. NRC 22 september 2014
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be