pruimer
- prui·mer
- naamwoord van handeling van pruimen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pruimer | pruimers |
verkleinwoord |
de pruimer m
- pruimenboom, pruimelaar
- iemand die pruimtabak gebruikt
- iemand die veel zeurt
- Het woord pruimer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pruimer" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be