Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·fi·ci·at
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

proficiat

  1. gezegd om iemand geluk te wensen
Synoniemen
Overerving en ontlening

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Latijn

Werkwoord

vervoeging van
prōficere

prōficiat

  1. actief conjunctief praesens, derde persoon enkelvoud van prōficere "laat het vorderen, moge het vooruit bewegen, dat het bate"