• pri·vé·prak·tijk
enkelvoud meervoud
naamwoord privépraktijk privépraktijken
verkleinwoord

de privépraktijkv / m

  1. een particulier bedrijf van een arts, psychotherapeut, fysiotherapie, advocaat en andere professionals waar deze hun vak uitoefenen
     ANTWERPEN (ANP/BELGA) – Twee Nederlandse artsen stonden dinsdag voor de rechter in Antwerpen omdat zij illegale stamceltherapie zouden hebben uitgevoerd in de privépraktijk van een huisarts in Berchem. Patiënten met bijvoorbeeld MS betaalden 12.000 euro per behandeling, terwijl de therapie volgens het Openbaar ministerie nog experimenteel is.[1]
     De site vormt zo een lijst van corrupte figuren: een belastingcontroleur die een bedrijf afperst, een chirurg die privépraktijk houdt in een openbaar ziekenhuis, een ambtenaar die grigorosimo (smeergeld) eist om vertragingen te voorkomen. De corruptie vormt een belangrijk onderdeel van Griekenlands zwarte economie, die volgens de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) ongeveer goed is voor 70 miljard euro dit jaar.[2]


  1.   Weblink bron
    Roel Lutkenhaus
    “Nederlanders voor rechter wegens stamceltherapie” (27-01-2009), Tubantia
  2.   Weblink bron “Corrupte Grieken wacht online schandpaal” (11-10-2012), Tubantia