pretzel
  • pret·zel
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pretzel pretzels
verkleinwoord

de pretzelm

  1. hartige, krokante krakeling met grote zoutkorrels aan de buitenkant meestal in de vorm van een knoop gebakken
    • Tijd om de koe bij de horens te vatten. We trappen af met een 'happerijtje': een grote pretzel met luchtige rundvleesboter. Om de grote trek te stillen en uit nieuwsgierigheid. Zo'n krakeling zet je namelijk alleen op de kaart, als hij ook echt vers gebakken is en dat is ie. Lekker vers, lekker warm en lekker niet te zout. Ook de ambachtelijke, ziltige boter mag er zijn. [2] 
    • De hele dag al is het een komen en gaan van chocoladeliefhebbers. De ene passeert toevallig, de ander komt gericht voor de gratis proefactie langs. Kunnen ze ook eens rare smaken als witte chocola met wortel en walnoot of pretzel en toffee uitproberen. Stel je voor dat je het niet lekker vindt... [3] 
    • De kleine, zoute pretzels staan op veel feestjes op tafel, maar de grote versie is toch wel iets lekkerder. Gebruik het weekend dan ook om zelf een echte Duitse pretzel te maken. [4] 
88 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[5]