predikantschap
- pre·di·kant·schap
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | predikantschap | predikantschappen |
verkleinwoord |
het predikantschap o
- het predikant zijn; de functie van predikant
- ▸ Dat het onderwijs en het predikantschap dicht bij elkaar liggen, bewijst de manier waarop Marsman gelovigen wil betrekken bij zijn dienst. „Het moet geen one man show> zijn, waarbij mensen hun gedachten kunnen afdwalen.[2]
- Het woord predikantschap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Nieuwe dominee klaar voor job in Tubbergen” (09-07-2011), Tubantia