preceptor
- pre·cep·tor
- afgeleid van het Latijnse praeceptor (met het voorvoegsel pre-) [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | preceptor | preceptors preceptoren |
verkleinwoord | preceptortje | preceptortjes |
- (onderwijs) Leraar aan een gymnasium, meer in het bijzonder in de klassieke talen
- (onderwijs) gouverneur (huisonderwijzer)
- Het woord preceptor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- pre·cep·tor
enkelvoud | meervoud |
---|---|
preceptor | preceptores |
preceptor m
- preceptor in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española