prak
- prak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | prak | prakken |
verkleinwoord | prakje | prakjes |
- (kookkunst) hoeveelheid fijngemaakte (geprakte) door elkaar gemengde materie (meestal eten)
vervoeging van |
---|
prakken |
prak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prakken
- Ik prak.
- gebiedende wijs van prakken
- Prak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prakken
- Prak je?
- Het woord prak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prak" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |