pousseren
- pous·se·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vooruit helpen’ voor het eerst aangetroffen in 1651 [1]
- van Frans pousser met het achtervoegsel -eren[2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pousseren |
pousseerde |
gepousseerd |
zwak -d | volledig |
pousseren
- overgankelijk vooruithelpen
- U speelt het spel van het Front National, roepen critici verontwaardigd, en ze beschuldigen genoemden ervan stiekem extreemrechts gedachtengoed te pousseren. [4]
- overgankelijk nadrukkelijk als aantrekkelijke mogelijkheid onder de aandacht brengen
- De luchtmachtlobby, in 2002 nog druk in de weer om de JSF als een superieur toestel te pousseren, zwijgt thans stil. [5]
- Het woord pousseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pousseren" herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "pousseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pousseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Boogaard, R. van denOf Nederlanders ook van ideeën houden (28 september 2015) op website nrc.nl; geraadpleegd 2017-11-04
- ↑ Boogaard, R. van denKamp kan de PvdA nog negeren (18 november 2005) op website nrc.nl; geraadpleegd 2017-11-04
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be