potten
- pot·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
potten |
potte |
gepot |
zwak -t | volledig |
- overgankelijk in een pot doen
de potten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord pot
vervoeging van |
---|
potten |
potten
- meervoud verleden tijd van potten
- Wij potten.
- Jullie potten.
- Zij potten.
- Wij potten.
- Het woord potten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "potten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |