• op·pot·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oppotten
potte op
opgepot
zwak -t volledig

oppotten

  1. overgankelijk een plant in een pot plaatsen
    • Die zaailingen kunnen nu wel opgepot worden. 
  2. overgankelijk verwoed geld sparen, bijvoorbeeld in een spaarpot
    • Dat geld wordt allemaal opgepot. 
     Een hogere rente zorgt ervoor dat huishoudens meer gaan sparen en minder uitgeven. Maar om de economie goed te laten draaien, is het juist van belang dat mensen grote en kleine aankopen blijven doen en hun geld niet oppotten.[1]
vervoeging van
oppotten

oppotten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van oppotten
    • ...dat wij oppotten. 
    • ...dat jullie oppotten. 
    • ...dat zij oppotten. 
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “Euro voor het eerst in twintig jaar precies evenveel waard als dollar” (12 juli 2022), NU.nl
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be