Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • por·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord portuur porturen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de portuurv

  1. partij die ergens tegen opgewassen is, die ergens geschikt voor is
     Ik kreeg veel brieven van mensen die met hem gewerkt hebben, vol mooie herinneringen – aanvankelijk hadden wij in Amsterdam de enige geluidsstudio met een beetje portuur.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

28 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. portuur op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Trotse ouders” (10 november 2007,), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be