• poo·len
  • van het Engels
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
poolen
poolde
gepoold
zwak -d volledig

poolen

  1. onovergankelijk carpoolen
  2. onovergankelijk poolbiljart spelen
     Met mijn zoon ging ik vaak wildkamperen in een weiland en koken op een houtvuurtje. Een middagje poolen in de stad of voetballen was vaste prik.[1]
  3. overgankelijk een pool maken van, in één pot doen
89 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be