• pol·le·vij
enkelvoud meervoud
naamwoord pollevij pollevijen
verkleinwoord pollevijtje pollevijtjes

de pollevijv

  1. de hak van een schoen
    • De schoenmaker was bezig de pollevij aan te brengen. 
10 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be