Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·li·toer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gladheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord politoer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

politoer o en m

  1. een oplossing van schellak in een alcohol zoals methanol of ethanol, gebruikt om hout af te dichten
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
politoeren

politoer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van politoeren
    • Ik politoer. 
  2. gebiedende wijs van politoeren
    • Politoer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van politoeren
    • Politoer je? 

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen