Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plui·ze·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pluizerij pluizerijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pluizerijv

  1. onderzoek, uitpluizerij
    • Van de schrijver, min of meer uitgeput na enkele jaren van pluizerij, wordt dan nog verwacht dat hij met schijn van geloofwaardigheid de niet-broodetende-profeet zal gaan uithangen. [2] 

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen