• plon·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
plonzen
plonsde
geplonsd
zwak -d volledig

plonzen

  1. ergatief een geluid voortbrengen zoals dat van iets dat luidruchtig in een vloeistof ondergedompeld wordt
    • De kinderen plonsden tot ergernis van hun ouders vrolijk door de grote plas. 

de plonzenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord plons
93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be