Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plant·ten uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitplanten

plantten (…) uit

  1. meervoud verleden tijd van uitplanten
    • Wij plantten uit. 
    • Jullie plantten uit. 
    • Zij plantten uit. 

Gangbaarheid