planken
- plan·ken
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
planken
- van planken vervaardigd
de planken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord plank
- ▸ Deze kleine porties klokten we in een noodvaart naar binnen en ik bestelde meteen een aantal nieuwe planken proefglazen voor de hele tafel.[1]
- ▸ Maar om te zorgen dat de boog niet instortte in de harde wind moest je een vakwerk van hout en planken bouwen dat vanaf de bodem van het dal omhoogging — er waren enorme hoeveelheden hout nodig om de ondersteuning sterk genoeg te maken.[2]
- Het woord planken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "planken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be