pikkel
- pik·kel
- Leenwoord uit het Engels (pickle) , in de betekenis van ‘mengsel van zuur en zout’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1] [2] [3] [4][5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pikkel | pikkels |
verkleinwoord | pikkeltje | pikkeltjes |
- mengsel van zuur en zout voor het pikkelen
vervoeging van |
---|
pikkelen |
pikkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pikkelen
- Ik pikkel.
- gebiedende wijs van pikkelen
- Pikkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pikkelen
- Pikkel je?
- Het woord pikkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pikkel" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[10] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pikkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pikkel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ pikkel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ pikkel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be