Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pe·nul·ti·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord penultima
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

penultima

  1. (tijdrekening) de een na laatste dag van de maand
  2. (taalkunde) de een na laatste lettergreep van een woord

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen