• pen·de·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pendelen
pendelde
gependeld
zwak -d volledig

pendelen

  1. het beantwoorden van (levens)vragen met behulp van een pendel, een vaak druppelvormig metalen, glazen of houten voorwerp aan een draad of kettinkje.
    • Er is geen wetenschappelijk bewijs dat pendelen werkt. 
  2. regelmatig heen en weer reizen tussen woon- en werkplaats (forensisme)
    • Veen mensen pendelen tussen Zoetermeer en Den-haag. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]