Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • pe·lu·che
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoordelijke afleiding van het Oudfranse peluchier ("uitpluizen"), een afleiding van het Latijnse pilare ("uitpluizen"). Het woord is tweemaal ontleend in het Nederlands: eerst als pluis en later als pluche.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  peluche     la peluche     peluches     les peluches  

Zelfstandig naamwoord

peluche v

  1. pluche
    «La peluche est un textile ayant un toucher semblable à du duvet ou de la fourrure.»
    Pluche is een stof die gelijkaardig aanvoelt aan dons of bont.
  2. (speelgoed) een stuk pluchen speelgoed
    «J’ai gagné une peluche à la foire.»
    Ik heb een pluchen dier gewonnen op de kermis.
  3. pluis
    «Ce pull est plein de peluches
    Deze trui hangt vol pluizen.