patience
- pa·ti·en·ce
- Leenwoord uit het Frans (lett: "geduld"), in de betekenis van ‘kaartspel voor één persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patience | |
verkleinwoord |
het patience o
- (spel) kaartspel voor één persoon
- Wat begint als een gezelschapsspel, ‘eigenlijk was het niets anders dan het spelletje patience aan het eind van de dag’, wordt een queeste naar betekenis die het dagelijks leven niet echt kan bieden: ‘Van andere nutteloze spelletjes verschilde dit alleen doordat er een vage kans was op een grote winst, zonder dat ik zou hebben geweten hoe die eruit zag en waar ik die had kunnen ophalen.’ [3]
- Het woord patience staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "patience" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "patience" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ patience op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Arjen Fortuin 11 maart 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
patience
- Van het Latijnse patientia.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
patience | la patience | patiences | les patiences |
patience v