pateeke
- pa·tee·ke
- uit het Frans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pateeke | pateekes |
verkleinwoord |
het pateeke o
- gebakje
- ▸ Vrouwen vechten hun vetes anders uit. Subtieler. Hun strijd wordt geleverd tussen koffie en pateeke, aan de snoepautomaat met een venijnige opmerking, of in het geval van Bomma-Berchem en Bomma-Wilrijk: aan de schoolpoort om de gunst van hun kleinkind. We kijken er glimlachend naar, nooit gierend, want daar zijn de grappen te klein voor, de humor te subtiel.[1]
- ▸ Waar of hij haar ook zag, het bleef altijd: - ‘dag Zjuljet’.... en ‘medam’ lachte dan en zei vriendelijk - ‘dag Ses.’ Misschien dacht ze wel aan de pateekes.[2]
- Het woord pateeke staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Valerie Droeven“Wat de man niet snappen kan” (23/01/2014), De Standaard
- ↑ Weblink bron Frans Demers“De Ses” (1927), Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 37