• pas·si·ve·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
passiveren
passiveerde
gepassiveerd
zwak -d volledig

passiveren

  1. overgankelijk (scheikunde) de activiteit, inzonderheid van een katalysator of elektrode, beëindigen
    • De aanwezigheid van zwavel passiveert de katalysator. 
  2. (scheikunde) activiteit verliezen zoals door 1)
    • Deze elektrode passiveert minder snel.