Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • part·ner·oe·fe·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord partneroefening partneroefeningen
verkleinwoord partneroefeningetje partneroefeningetjes

Zelfstandig naamwoord

de partneroefeningv

  1. (sport)oefening die je samen met iemand anders uitvoert
    • De partneroefening is een van de dingen die ik haat op kampen, workshops en cursussen. 

Gangbaarheid