Nederlands

 
parkbank
Uitspraak
Woordafbreking
  • park·bank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parkbank parkbanken
verkleinwoord parkbankje parkbankjes

Zelfstandig naamwoord

de parkbankv / m

  1. (meubel) zitplaats voor meerdere personen in een park
     Naast Mirjam op een parkbank gezeten had ik gezien hoe de naamloze bekende zich bij een van die toevallige ontmoetingen liefdevol over de voor ons onzichtbare baby had gebogen, en met haar hand onder de kap was gegaan, mogelijk om iets aan het dek te verschikken.[1]
     Illustratief voor de houding van de ziekenhuizen is een verkrachtingsgeval in december, aldus de krant Kölner Stadt-Anzeiger donderdag. Twee katholieke klinieken weigerden een 25-jarige vrouw de morning-afterpil en wilden geen sporenonderzoek doen. De vrouw werd op een feest gedrogeerd en kwam een dag later bij op een parkbank.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “Verkrachte vrouwen hoeven in Keulen niet aan te kloppen bij katholieke ziekenhuizen” (17-01-2013), Tubantia