pappot
- pap·pot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pappot | pappotten |
verkleinwoord |
de pappot m
- pan waarin men pap kookt
- Prins Ronnie (Hilberink) en zijn adjudant Erwin (Westerhof) kwamen zaterdagavond uit de 'pappot' bij de De Papsleef'n. Ze vormen het 45e koppel dat de Geesterse carnavalsvereniging leidt. [2]
- bij moeders pappot blijven
thuis blijven zonder zelfstandig te worden
- Bij moeders pappot blijven was geen optie. 'Ik was doodnerveus. Ik sprak geen woord Engels, maar gelukkig sprak Patrick Duits. Ik droomde ervan om profrenner te worden. Lefevere heeft mijn carrière gelanceerd, door me in zijn Mapei-ploeg op te nemen. Hij heeft me de tijd gegeven om te groeien. [3]
- Het woord pappot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pappot" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 09-11-2014
- ↑ de Standaard 20 MAART 2010 Tim Vanderjeugd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be